Deel 4

 

34

 

Adrian stond bij het raam dat uitzicht bood op het uitgestrekte, in duisternis gehulde Central Park. Hij was in het kleine directie vertrek van het Metropolitan Museum. Hij drukte de telefoon tegen zijn oor en luisterde naar kolonel Tarkington in Washington. Aan de andere kant van de kamer zat een geestelijke van het aartsbisdom New York, monseigneur Land. Het was kort na middernacht. De legerofficier in Washington had het privé-nummer van het museum doorgekregen, met de boodschap dat meneer Fontine verwachtte teruggebeld te worden, ongeacht het tijdstip.

De officiële bekendmaking met betrekking tot het Korps Waakzaamheid zou te zijner tijd door het Pentagon geschieden, vertelde de officier tegen Adrian. De regering wilde het schandaal vermijden dat het gevolg zou zijn van aanklachten wegens corruptie en oproer in legerverband. Vooral aangezien er een prominente naam bij betrokken was. Dat was niet in het belang van de nationale veiligheid. 'Fase één', merkte Adrian op. 'In de doofpot.' 'Misschien.'

'Legt u zich daarbij neer?' vroeg Adrian kalm. 'Het is uw familie', antwoordde de kolonel. 'Uw broer.' 'En de uwe. Ik kan daar wel mee leven. U niet? Washington niet?' Het bleef stil aan de andere kant van de lijn. Eindelijk zei de officier: 'Ik heb gekregen wat ik wilde. En misschien kan Washington het inderdaad niet. Niet nu.' 'Dat zeggen ze altijd.'

'U hoeft mij de les niet te lezen. Niemand weerhoudt u ervan een persconferentie te houden.'

Ditmaal was het Adrian die even zweeg. 'Als ik dat doe, kan ik dan officiële bevestiging krijgen? Of zou er opeens een dossier op het toneel verschijnen over -' 'Een dossier met een gedetailleerd psychiatrisch rapport', viel de kolonel hem in de rede, 'over een zeer gestoorde jongeman die in allerlei hippiecommunes heeft gewoond, die drie veroordeelde deserteurs hielp en onderdak verschafte in San Francisco. Houd je zelf niet voor de gek, Fontine. Het ligt al op mijn bureau.'

'Het verbaast me niets meer, zo langzamerhand. Jullie pakken de zaken grondig aan, hè? Welke van de twee broers was niet goed bij zijn hoofd?'

'Het gaat nog veel verder. Familie-invloed toegepast om niet in militaire dienst te hoeven, voorheen lid van radicale organisaties - ze gebruiken dynamiet tegenwoordig. Uw merkwaardige gedrag in Washington onlangs, met inbegrip van een relatie met een negerjurist die onder merkwaardige omstandigheden is omgekomen, terwijl genoemde negerjurist werd verdacht van misdadige praktijken. En nog veel meer. En dat is alleen nog maar over uzelf.' 'Wat bedoelt u?'

'Ze hebben het hele verleden overhoop gehaald. Een vader die fortuin heeft gemaakt door met regeringen samen te werken waarvan velen vinden dat ze onverenigbaar zijn met onze belangen. Een man die heeft samengewerkt met de communisten, wiens eerste vrouw onder zeer vreemde omstandigheden in Monte Carlo is omgekomen. Dat is een zorgwekkend patroon. Er komt van alles boven. Kunnen de Fontines dáármee leven?' 'U maakt me misselijk.' 'Me zelf trouwens ook.' 'Waarom dan?'

'Omdat er een beslissing genomen moest worden die veel verder strekt dan u en mij en onze persoonlijke afkeer!' De kolonel verhief zijn stem van woede, maar hij beheerste zich. 'Ik moet van een heleboel klootzakken aan de top ook niets hebben. Ik weet alleen - of denk te weten -dat dit misschien niet het geschikte ogenblik is om over het Korps Waakzaamheid te praten.'

'Dus gaat het steeds maar door. U klinkt heel anders dan de man met wie ik in een hotelkamer heb gepraat.'

'Misschien bén ik ook wel anders. Ik help u alleen hopen dat u nooit in een dergelijke positie verzeild zult raken.'

Adrian keek naar de geestelijke in de kamer. Land zat naar de mat verlichte witte muur te staren, nergens naar. Toch was het in zijn ogen, het is altijd in de ogen te lezen. Een wanhoop die hem verteerde. De monseigneur was een sterk man, maar nu was hij bang. ik hoop het ook', zei hij tegen de kolonel.

'Fontine?' 'Ja?'

'Laten we eens een keer samen een borrel gaan drinken.' 'Ja, best. Dat doen we.' Adrian hing op.

Was het nu zijn beslissing? vroeg Adrian zich af. Alles? Was het ooit het juiste ogenblik om de waarheid te vertellen? Eén antwoord zou hij gauw te weten komen. Hij had de documenten uit de kluis met behulp van de kolonel uit Italië gekregen - dat was de kolonel hem wel verschuldigd, en hij stelde geen vragen. Zijn beloning bestond uit een lijk dat voor een rotswand in de bergen van Champoluc hing. Broer om broer. Schuld ingelost. Barbara Pierson had raad geweten met de documenten. Ze had contact opgenomen met een kennis die conservator van oudheden en kunstvoorwerpen was in het Metropolitan Museum. Een wetenschapsman die zijn leven had gewijd aan het bestuderen van het verleden. Hij had te veel uit de oudheid aanschouwd om niet objectief te kunnen zijn. Barbara was uit Boston overgevlogen. Ze was nu in het laboratorium met de conservator. Daar waren ze al vanaf half zes. Zeven uur al. Met de documenten uit Constantinopel.

Maar er was slechts één document dat nu werkelijk belangrijk was. Dat was de perkamentrol die 2000 jaar geleden uit een Romeinse gevangenis was gekomen. Die rol was alles. Alles. De conservator begreep dat.

Adrian liep weg van het raam naar de geestelijke. Twee weken geleden, toen zijn vader op sterven lag, had hij zijn lijst opgesteld van mannen aan wie de kluis uit Constantinopel moest worden overgedragen. Lands naam stond op die lijst. Toen Adrian contact met hem opnam, had Land hem dingen verteld die hij nooit tegen Victor Fontine had gezegd.

'Vertel me eens over Annaxas', zei Adrian, terwijl hij tegenover Land ging zitten.

Land keerde verschrikt zijn blik af van de muur. Niet door het noemen van de naam, dacht Fontine, maar door het verstoren van zijn gedachten. Zijn grote, doordringende grijze ogen onder de donkere wenkbrauwen keken even nietsziend voor zich uit. Hij knipperde, alsof hij zich weer herinnerde waar hij was.

'Theodore Dakakos? Wat kan ik u nog over hem vertellen? We ontmoetten elkaar voor het eerst in Istanboel. Ik hield me bezig met het natrekken van naar mijn weten vervalst bewijsmateriaal. De zogenaamde verbranding van de Filioque-documenten. Hij kwam erachter dat ik in Istanboel zat en vloog erheen vanuit Athene om kennis te maken met de bemoeizuchtige geestelijke van de Vaticaan-archieven. We hebben gepraat - we waren allebei nieuwsgierig. Ik wilde weten waarom zo'n prominente zakenman zo geïnteresseerd was in oude theologische documenten. Hij, waarom een theoloog uit Rome achter een dogma aanzat - mócht aanzitten - dat allerminst in het belang was van het Vaticaan. Hij was heel goed geïnformeerd. De hele avond hebben we behoedzaam het tere punt omzeild, totdat we allebei uiteindelijk uitgeput waren. Ik denk dat het door de vermoeidheid kwam. En het feit dat we dachten dat we elkaar kenden, elkaar misschien zelfs wel mochten.'

'Dat wat daardoor kwam?'

'Dat de trein uit Saloniki werd genoemd. Vreemd, ik herinner me niet eens meer wie van ons het het eerst zei.' 'Wist hij er dan van?'

'Evenveel, of meer nog, dan ik. De machinist was zijn vader, de enige passagier, de geestelijke van Xenope, de broer van zijn vader. Geen van beiden is teruggekeerd. Tijdens zijn speurtocht vond hij een gedeelte van de antwoorden. In het politie-archief van Milaan stond iets over december 1939. Twee dode mannen op een Griekse trein op het emplacement. Moord en zelfmoord. Geen identificatie. Annaxas moest weten waarom.'

'Hoe kwam hij in Milaan terecht?'

'Door meer dan twintig jaar overal vragen stellen. Hij had reden genoeg. Hij heeft zijn moeder krankzinnig zien worden. Ze werd gek omdat haar kerk haar geen antwoorden wilde geven.' 'Haar kerk?'

'Een kerkelijk sekte, zo u wilt. De Orde van Xenope.' 'Dan wist ze dus over de trein.'

'Het was helemaal niet de bedoeling dat ze iets wist. Iedereen dacht dat ze niets wist. Maar mannen vertellen hun vrouwen dingen die ze tegen niemand anders zeggen. Voordat Annaxas senior heel vroeg die ochtend in december 1939 vertrok, zei hij tegen zijn vrouw dat hij niet naar Corinthe ging, zoals iedereen geloofde. Nee, God zou hen genadig zijn, want hij ging op reis met zijn broer Petride. Heel ver weg. Op een goddelijke missie.'

De geestelijke beroerde het gouden kruis dat aan een koord onder zijn witte boord hing. Het was geen tedere aanraking, er sprak woede uit. 'Waar hij nooit van terugkeerde', vulde Adrian zachtjes aan. 'En de broer in de orde was niet te bereiken omdat hij dood was.' 'Ja. Ik denk dat we ons allebei wel kunnen voorstellen hoe de vrouw -een goed mens, eenvoudig, liefhebbend, alleen achtergebleven met zes

kinderen - reageerde,' 'Ze werd krankzinnig.'

Land liet het kruis vallen en zijn ogen dwaalden weer naar de muur. 'Bij wijze van liefdadigheid namen de geestelijken van Xenope de krankzinnige vrouw in het klooster op. Weer werd er een beslissing genomen. Ze stierf binnen een maand.'

Fontine ging langzaam voorover zitten. 'Ze hebben haar om het leven gebracht.' Het was geen vraag.

Land keek hem weer aan. Zijn ogen hadden nu een smekende uitdrukking.

'Ze hebben de consequenties van haar leven afgewogen. Niet tegen het Filioque, maar met betrekking tot een perkamentrol waarvan geen van ons in Rome wist dat die bestond. Ik had er tot vanavond nooit iets over gehoord. Het maakt zoveel dingen zoveel duidelijker.' Adrian stond op en liep terug naaf het raam. Hij was er nog niet aan toe over de perkamentrol te praten. De heilige mannen hadden niet langer het recht om anderen te sturen. Ook zij hadden zich aan bepaalde wetten te houden.

Beneden in Central Park, op een flauw verlicht pad, liet een man twee reusachtige Labrador-honden uit, die uit alle macht aan hun banden trokken. Hij had zijn eigen knellende band, maar dat hoefde Land niet te weten. Hij wendde zich van het raam af. 'En Dakakos paste alle stukken aan elkaar, hè?'

'Ja', antwoordde Land. Hij accepteerde Adrians weigering om op een ander onderwerp over te gaan. 'Dat was zijn erfenis. Hij zwoor alles te weten te komen. We kwamen overeen om inlichtingen uit te wisselen, maar ik was openhartiger dan hij. De naam Fontini-Cristi kwam boven, maar de perkamentrol werd nooit genoemd. De rest, neem ik aan, weet u.'

Adrian schrok op door de woorden van de geestelijke. 'U moet niets aannemen, maar het me vertellen.'

Land zweeg even. Het verwijt kwam onverwachts. 'Het spijt me. Ik dacht dat u het wist. Dakakos nam het beheer over Campo di Fiori op zich. Jarenlang betaalde hij de belastingen - die aanzienlijk waren -weerde kopers en makelaars af, zorgde tevens voor beveiliging en onderhoud -' 'En Xenope?'

'Er is niet veel van de Orde van Xenope over. Alleen nog een klein monnikenklooster ten noorden van Saloniki. Een paar oude monniken op een klein stuk land om te bewerken, zonder geld. Voor Dakakos was er nog één schakel: een stervende monnik op Campo di Fiori. Dat was zijn kans. Hij liet de oude man alles vertellen wat hij wist. Uiteindelijk had hij het bij het rechte eind. Gaetamo werd vrijgelaten uit de gevangenis, de verbannen geestelijke, Aldobrini, kwam stervend aan tropenkoortsen terug, en, ten slotte, kwam uw vader terug naar Campo di Fiori. De plaats van executie van zijn familie. Toen begon de verschrikkelijke speurtocht van voren af aan.'

Adrian dacht even na. 'Dakakos hield mijn broer tegen. Hij deed van alles en nog wat om hem vast te laten lopen, om het Korps Waakzaamheid aan de kaak te stellen.'

'Om hem tot elke prijs van de kluis af te houden. De oude monnik moet Dakakos hebben verteld dat Victor Fontine van de perkamentrol afwist. Hij begreep dat uw vader buiten de autoriteiten om zou handelen, dat hij zijn zoons zou gebruiken om de kluis te vinden. Hij moest wel. Als hij de consequenties afwoog, bleef hem geen andere weg. Dakakos nam u allebei onder de loep. Hij heeft u zelfs verscheidene jaren in de gaten gehouden. Wat hij in de ene zoon aantrof, schokte hem. Uw broer mocht niet ongehinderd verder gaan. Hij moest vernietigd worden. Maar u was iemand met wie hij kon samenwerken, had hij het gevoel, als het zover mocht komen.'

Land zweeg. Hij haalde diep adem en sloot zijn vingers opnieuw om het gouden kruis op zijn borst. Hij keek weer peinzend voor zich uit en kennelijk waren zijn gedachten pijnlijk. Adrian begreep het, hij had hetzelfde gevoel in de bergen van Champoluc gehad. 'Wat zou Dakakos hebben gedaan als hij de kluis had gevonden?' Lands doordringende blik richtte zich op Adrian. 'Dat weet ik niet. Het was een medelevend mens. Hij kende de pijn die het zoeken van pijnlijke antwoorden op pijnlijke vragen meebracht - wellicht had hij zich bij zijn oordeel laten leiden door zijn medelijden. Aan de andere kant was hij een man van waarheid. Ik denk dat hij de consequenties zou hebben afgewogen. Verder kan ik u niet van dienst zijn.' 'U gebruikt die uitdrukking heel vaak, is het niet? "De consequenties afwegen".'

'Het spijt me als ik u daarmee kwets.' 'Dat doet u.'

ik hoop dat u me vergeeft, maar dan moet ik u nog dieper kwetsen. Ik heb uw toestemming gevraagd om hierheen te komen, maar ik ben van gedachten veranderd. Ik ga weg.' Hij stond op. ik kan niet blijven. Ik zal proberen het eenvoudig te stellen -'

Eenvoudig gesteld', viel Adrian ruw in de rede, 'ik ben er niet in geïnteresseerd.'

Dan bent u in het voordeel', antwoordde Land vlug. 'Want ziet u, ik ben wel geïnteresseerd in u, in wat u opmerkt.' Hij liet zich niet tegenhouden, maar deed een stap naar voren. 'Gelooft u dat twijfels verdwijnen door het afleggen van een eed? Gelooft u dat zevenduizend jaar menselijke communicatie voor ons eenvoudig niet meetellen? Voor ons allemaal, wat of wie we ook zijn in de kerk? Hoeveel goden en profeten en heiligen zijn door de eeuwen heen door de mensen aanbeden? Wordt de devotie minder door het aantal? Ik geloof van niet. Want ieder gelooft wat hij kan geloven, en stelt zijn eigen geloof boven dat van alle anderen. Mijn twijfels vertellen me dat wetenschapsmensen over duizenden jaren misschien de overblijfselen bestuderen van wat wij geweest zijn en tot de conclusie komen dat ons geloof - onze devotie - buitengewoon merkwaardig was, dat ze tot mythe verklaren wat ons zeer heilig is. Zoals wij met onze voorouders hebben gedaan. Mijn verstand kan dat bevatten, ziet u. Maar nu, hier, in mijn tijd, kies ik voor mijn geloof. Het is beter om het te hebben dan om het niet te hebben. Ik geloof. Mijn geloof is mijn overtuiging.' Adrian herinnerde zich de woorden. 'U bedoelt dat goddelijke openbaring niet kan worden betwist door sterfelijke mensen?' 'Dat is goed genoeg. Daar kan ik ja op zeggen', zei Land eenvoudig. 'Uiteindelijk zijn de lessen van Aquinas van toepassing. Ze zijn niet iemands exclusieve eigendom, zou ik willen toevoegen. Als de menselijke rede is uitgeput, wordt de plaats van de rede ingenomen door het geloof. Dat geloof heb ik. Maar omdat ik sterfelijk ben, ben ik zwak. Ik ben niet sterk genoeg om me zelf nog verder op de proef te stellen. Ik moet me terugtrekken in de vesting van mijn geloof, met de wetenschap dat ik beter af ben mét dan zonder.' De geestelijke stak zijn hand uit. 'Het allerbeste, Adrian.'

Fontine keek naar de uitgestoken hand en nam die aan. 'U begrijpt waarschijnlijk wel dat het de arrogantie van uw "overtuiging" is, uw "geloof', die ik moeilijk kan verdragen. Ik weet geen andere manier om het uit te drukken.'

ik begrijp het - uw bezwaar is genoteerd. Die arrogantie is de eerste van de zonden die leiden tot geestelijke dood. En de zonde die meestal over het hoofd wordt gezien: trots. Misschien wordt dat ooit de dood van ons allemaal. En dan, mijn jonge vriend, is er helemaal niets meer.'

Land draaide zich om en liep naar de deur van het kleine vertrek. Hij trok de deur open met zijn rechterhand, zijn linker nog steeds om het gouden kruis gesloten. Het gebaar was onmiskenbaar. Het was het zoeken naar bescherming. Hij wierp Adrian een laatste blik toe, liep de kamer uit en deed de deur achter zich dicht.

Fontine stak een sigaret op en drukte hem toen weer uit. Hij had een wrange smaak in de mond van te veel sigaretten en te weinig slaap. Hij liep naar het koffiezetapparaat en schok een kopje in. Een uur geleden had Land, bij het onderzoeken van de metalen rand van de warmteplaat, zijn vingers gebrand. Het leek Adrian, dat de geestelijke het soort man was dat de meeste dingen in het leven aan een onderzoek onderwierp. En toch durfde hij de uiteindelijke beproeving niet aan. Hij was gewoon weggelopen - daar zat een zekere eerlijkheid in.

Zo eerlijk was hij tegen zijn moeder niet geweest, bepeinsde Adrian. Hij had niet gelogen tegen Jane, dat zou zinloos zijn geweest, dat zou ze onmiddellijk door hebben gehad. Maar hij had haar ook niet de waarheid verteld. Hij had iets veel wreders gedaan: hij was haar uit de weg gegaan. Hij was nog niet zover dat hij haar onder de ogen kon komen.

Hij hoorde voetstappen in de gang. Hij zette zijn koffie neer en liep naar het midden van de kamer. De deur ging open en Barbara kwam binnen.

De conservator, nog in zijn laboratoriumjas en met een bril met hoornen rand die zijn gezicht op de een of andere manier groter maakte, hield de deur voor haar open. Barbara's ogen, gewoonlijk zo vol warmte en vrolijkheid, stonden scherp door haar beroepsmatige betrokkenheid.

'Doctor Shire is klaar', zei ze. 'Mogen we een kop koffie?' 'Natuurlijk.' Adrian liep terug naar de tafel en schonk twee kopjes in. De conservator ging zitten in de stoel waaruit Land slechts minuten geleden was opgestaan.

'Zwart, alstublieft', zei Shire. Hij legde een enkel blad papier op zijn schoot, is uw vriend weggegaan?' 'Ja, hij is weggegaan.'

'Wist hij ervan?' vroeg de oude man, terwijl hij de koffie aanpakte. 'Hij wist het omdat ik het hem heb verteld. Hij heeft zijn besluit genomen en is weggegaan.'

'Heel begrijpelijk', zei Shire, knipperend met zijn ogen achter de bril-leglazen tegen de damp van zijn koffie. 'Ga zitten, jullie allebei.' Barbara nam de koffie aan, maar ging niet zitten. Zij en de conservator keken elkaar aan, toen liep ze naar het raam terwijl Adrian tegenover Shire ging zitten.

is het authentiek?' informeerde Fontine. 'Dat behoor ik het éérst te vragen, stel ik me zo voor.'

'Authentiek? Wat leeftijd en materiaal en handschrift en taal betreft... ja, ik zou zeggen dat het die onderzoekingen positief zal kunnen doorstaan. Ik ga ervanuit dat dat het geval is. Chemische en prismatische analyses vragen een heleboel tijd, maar ik heb honderden documenten uit die periode gezien - op die punten is het zéker authentiek. Wat de echtheid van de inhoud betreft: het is geschreven door een halfkrankzinnige man vlak voor zijn dood. Een heel wrede en pijnlijke dood. Die beoordeling moet door anderen worden gedaan, als dat noodzakelijk is.' Shire wierp Adrian een blik toe terwijl hij het koffiekopje op de tafel naast de stoel zette en het vel papier op zijn schoot oppakte. Fontine zweeg. Shire ging verder.

'Volgens het geschrevene op die perkamentrol deed de gevangene die de volgende middag zou sterven in de arena, afstand van de naam Petrus, die hem was gegeven door de revolutionair die Jezus heette. Hij zei dat hij die naam onwaardig was. Hij wilde sterven onder de naam Simon van Betsaïda, de naam die hem bij zijn geboorte was gegeven. Hij werd verteerd door gevoelens van schuld omdat hij zijn heiland had verraden . . . Want de man die werd gekruisigd op de Calvarieberg was niet Jezus van Nazaret.'

De oude conservator zweeg. Zijn woorden bleven in het vertrek hangen alsof hij midden in de zin was opgehouden. 'O, mijn God!' Adrian stond op uit zijn stoel en keek naar Barbara, die bij het raam stond. Zonder iets te zeggen, staarde ze terug. Hij wendde zich weer tot Shire. 'Hoe is dat mogelijk?'

'De man die het schreef was buiten zichzelf. Hij schrijft dat drie van Christus' discipelen op eigen houtje hebben gehandeld, tégen Jezus' wens in. Met behulp van Pilatus' bewakers, die ze omkochten, haalden ze een bewusteloze Jezus uit de kerkers en legden er een veroordeelde misdadiger voor in de plaats van dezelfde lengte en met ongeveer hetzelfde voorkomen, na hem Jezus' kleren te hebben aangetrokken. In de hysterische massa op de volgende dag was het rouwkleed en het bloed van de doornenkroon voldoende om de trekken van de man onder en aan het kruis niet te laten opvallen. Het was niet de wil van de man die ze Messias noemden -'

'Er is niets veranderd', viel Adrian hem zachtjes in de rede, omdat de woorden hem te binnen schoten. 'Maar toch is alles anders geworden.' 'Hij werd tegen zijn wil meegenomen. Hij wilde sterven, niet leven. Daar laat de schrijver van de perkamentrol geen twijfel over bestaan.' 'Maar hij stierf niet. Hij bleef leven.' 'Ja.'

'Hij werd niet gekruisigd.'

'Nee. Als je tenminste de woorden van de man gelooft die het document geschreven heeft - in de omstandigheden waaronder hij het schreef. Op de rand van krankzinnig, zou ik denken. Ik zou het niet louter vanwege de oudheid accepteren.' 'Nu velt u een oordeel.'

ik stel de mate van waarschijnlijkheid vast', corrigeerde Shire hem. 'De schrijver van de perkamentrol liet zich voortdurend gaan in emotionele gebeden en klaagzangen. Zijn gedachten waren het ene ogenblik helder, het volgende volslagen onduidelijk. Een krankzinnige of een zichzelf kastijdende asceet? Aandachttrekker of boetedoener? Welke van de twee? Ongelukkigerwijs verleent het aantoonbare feit dat het een document is van tweeduizend jaar geleden het een geloofwaardigheid die het onder minder bijzondere omstandigheden zeker niet zou hebben gekregen. Vergeet niet dat het de tijd was van Nero's vervolgingen, een periode van sociale, politieke en theologische waanzin. De mensen konden vaak alleen hun huid redden door pure vindingrijkheid. Wie was het in wérkelijkheud?' 'Dat staat in het document. Simon van Betsaïda.' 'Dat moeten we op het woord van de schrijver geloven. Er staat nergens vermeld dat Simon Petrus met de eerste christelijke martelaren ter dood is gebracht. Daar zou zeker melding van zijn gemaakt in de geschiedenis, maar het wordt in bijbelstudies nergens genoemd. Als het wel zo was, maar door de geschiedschrijvers over het hoofd is gezien, is dat toch een heel belangrijke tekortkoming, niet waar?' De conservator zette zijn bril af en maakte de dikke glazen schoon met een punt van zijn laboratoriumjas. 'Wat probeert u eigenlijk te zeggen?' vroeg Adrian.

De oude man zette de bril weer op zijn neus, waardoor zijn bedachtzame, droevige ogen veel groter schenen. 'Stel dat een inwoner van Rome, wie een heel verschrikkelijke vorm van executie wacht, een verhaal verzint waardoor een gehate, gevaarlijke godsdienst in opkomst een gevoelige knauw krijgt, en hij doet dat op een geloofwaardige manier - dan kan hij de praetors, de raadsheren en misschien de caesar zelf ook, wellicht gunstig stemmen. Heel wat mensen hebben dat geprobeerd, ziet u. In de een of andere vorm. Er zijn overblijfselen van tientallen van dergelijke "bekentenissen". En nu krijgen wij er zo één in complete vorm in handen. Is er reden om aan deze meer geloof te hechten dan aan de andere? Alleen omdat hij compleet is? Vindingrijkheid om te kunnen overleven treffen we overal in de geschiedenis aan.' Adrian nam de conservator scherp op terwijl hij sprak. Er lag een merkwaardige ongerustheid in zijn woorden. 'Wat denkt ü ervan, doctor?' 'Wat ik denk is niet belangrijk', zei Shire, terwijl hij Adrians blik ontweek.

Het bleef stil - een diepbewogen stilte. 'U gelooft de bekentenis, is het niet?'

Shire zweeg even. 'Het is een zeer bijzonder document.' 'Staat erin wat er met Jezus is gebeurd?'

'Ja', antwoordde Shire, terwijl hij Adrian aanstaarde. 'Drie dagen later benam hij zichzelf het leven.'

'Pleegde hij zelfmoord? Dat is in strijd met alles -'

'Ja, inderdaad', interrumpeerde de conservator zachtjes. 'En let eens op de tijdsfactor: drie dagen. Consequentie en inconsequentie – waar ligt het evenwicht? Verder staat er in de bekentenis dat Jezus de drie discipelen vervloekte, maar uiteindelijk toch zijn God aanriep om hen te vergeven.'

'Dat is niet inconsequent.'

'Had u iets anders verwacht? Vindingrijkheid en overleving, meneer Fontine.'

Niets is veranderd, maar toch is alles anders geworden. 'In wat voor staat verkeert de perkamentrol?'

'Hij is uitzonderlijk goed bewaard gebleven. Een oplossing van dierlijke vetten, lijkt me, in een vacuüm geperst met behulp van zware rotskristallen.'

'En de andere documenten?'

'Die heb ik nog niet onderzocht, dat wil zeggen, alleen oppervlakkig. De perkamenten waarvan ik aanneem dat ze de Filioque-overeenkomsten beschrijven, zoals die door de tegenstanders ervan werden beschouwd, zijn nauwelijks intact. De Aramese perkamentrol is, uiteraard, metaalachtig, en het zal heel wat tijd en zorg kosten om die uit te pluizen.'

Adrian ging zitten, is dat de letterlijke vertaling van de bekentenis?' vroeg hij, wijzend op de geschreven bladzijde in Shires hand. 'Min of meer. In het klad. Ik zou het zo niet willen publiceren.' 'Mag ik het hebben?'

'U mag alles hebben.' Shire leunde voorover. Adrian stak zijn hand uit en pakte het stuk papier aan. 'De rol, de documenten, ze zijn allemaal uw eigendom.'

'Ze behoren mij niet toe.'

'Dat weet ik.'

'Waarom dan? Ik zou denken dat u alles op alles zou zetten om mij ze u te laden houden. Ze te onderzoeken. De wereld ermee op te schrikken.'

De conservator zette zijn dikke bril af. Hij had rimpels van vermoeidheid om zijn ogen. Met zachte stem zei hij: 'U hebt me een uiterst merkwaardige ontdekking gebracht. En uiterst angstwekkend. Ik ben te oud om dat nog aan te kunnen.' 'Dat begrijp ik niet.'

'Dan vraag ik u erover na te denken. Het gaat om de ontkenning van de dood, niet van het léven. Maar in die dood lag het symbool. Als dat symbool in twijfel wordt getrokken, riskeer je, dat alles wat dat symbool aan betekenis heeft gekregen, overschaduwd wordt door twijfel. Ik ben er niet zeker van of dat wel gerechtvaardigd is.' Adrian zweeg even. 'De prijs van de waarheid is te hoog. Is dat wat u wilt zeggen?'

'Als het de waarheid is. Maar nogmaals: er zal geloof aan worden gehecht alleen vanwege de oudheid. Dingen worden geaccepteerd omdat ze bestaan. Homerus schrijft fictie, en eeuwen later gaan mensen per boot op zoek naar grotten die worden bewoond door éénogige reuzen. Froisart schrijft geschiedenis en toch is hij nooit historicus geweest. Ik vraag u de consequenties af te wegen.' Adrian stond op en liep doelloos naar de muur. Hetzelfde stuk muur waarnaar Land steeds maar had gestaard: matte, flauw verlichte witte verf. Niets.

'Kunt u alles voorlopig hier houden?'

'Het kan worden opgeslagen in een laboratoriumkluis. Ik kan u een ontvangstbewijs toesturen.'

Fontine draaide zich om. 'Een kluis?'

'Ja. Een kluis.'

'Het had in een andere kunnen blijven zitten.'

'Dat was misschien beter geweest. Voor hoelang, meneer Fontine?'

'Hoelang?'

'Hoelang wilt u het hier laten?'

'Een week, een maand, een eeuw. Ik weet het niet.'

 

Hij stond bij het hotelraam uit te kijken over het silhouet van Manhattan. New York scheen te slapen, maar de ontelbare lichtjes beneden in de straten waren met die schijn in tegenspraak.

Ze hadden urenlang gepraat, hoelang wist hij niet eens. Hij had gepraat - Barbara had geluisterd, had hem op zachte wijze aangespoord alles te vertellen.

Er was zoveel te doen, zoveel door te maken, voordat hij weer helemaal tot zichzelf zou komen.

Plotseling - het geluid had iets angstaanjagends - ging de telefoon. Hij draaide zich op zijn hielen om, zich sterk bewust van de paniek die hij voelde en in de wetenschap dat die in zijn ogen te lezen stond. Barbara stond op en liep rustig naar hem toe. Ze stak haar armen op en legde haar handen om zijn gezicht. De paniek ebde weg. ik wil met niemand praten. Niet nu.'

'Doe het dan niet. Zeg hem of haar om morgenochtend terug te bellen.'

Het was zo eenvoudig. De waarheid.

De telefoon ging weer. Hij liep naar het nachtkastje en nam op, vastberaden, zeker van zichzelf.

'Adrian? Godnogaantoe! We hebben heel New York naar je afgezocht! Van een kolonel bij de veiligheidsdienst, Tarkington, kregen we het hotel door ...'

Het was een van de juristen op Justitie die door Nevins was aangetrokken.

'Wat is er dan?'

'Het is zover! Alles waar we voor gewerkt hebben, werpt nu vruchten af. De hele stad staat op z'n kop. Het Witte Huis is in paniek. We staan in contact met de Senaatscommissie die een onderzoek gaat instellen. Dat is de enige manier om het aan te pakken.' 'Hebben jullie dan concreet bewijs?'

'Nog wel meer ook. Getuigen, bekentenissen. De dieven druipen ijlings af. We moeten weer aan de slag, Fontine. Doe je ook mee? We kunnen nu tenminste iets doen!'

Adrian hoefde maar even na te denken alvorens antwoord te geven. 'Ja, ik doe mee.'

Het was belangrijk om in beweging te blijven. Sommige gevechten gingen door. Andere moesten ten einde worden gebracht. De wijsheid school erin te besluiten welke.

384